Interview door Roelof Dilling.
In het begin van 1945, de laatste maanden voor het einde van de oorlog was er een man in ons dorp, midden veertiger, die werd aangesproken als meneer van Lochem. Met zijn gezin, vrouw en zoon Lou van 9 was hij de honger in Den Haag ontvlucht. In huize Enting (Hofakkers) spreek ik de zoon van intussen 86 over die tijd.
Maar wie op bezoek gaat bij Henk Enting moet natuurlijk eerst de indrukwekkende collectie oude motoren zien. Als niet-deskundigen is dan al gauw de vraag of ze allemaal rijden. “Nou nee dat niet, maor die tied ontbrek um der an te sleutelen. Het ienige wark dat ik der tot veur kört van had, was dat ik de garage leeg mus maoken as de zeuns een feessie wollen geven. Alles gung dan naor de overbuurman, met as risico dat die ze op Marktplaats zet”. Nadat Henk nog enthousiast heeft verteld dat dorpsgenoot Egbert Streuer 5x wereldkampioen zijspanraces is geworden, begeven we ons naar de kamer. Henk heeft geregeld dat Wilma afwezig is en desondanks is de catering prima!
Aan de hoge tafel gaat het gesprek over die laatste maanden van de oorlog en hoe dat nou zit met de relatie van het gezin van Lochem met Grolloo. Wij zitten aan tafel met Lou van Lochem (1935) en zijn vriendin Marijke Huisman. Beide hebben hun partner 5 resp 7 jaar geleden verloren en kennen elkaar al 40 jaar van hun werk bij de provincie Zuid-Holland. Ze zijn weer eens een weekje in Grolloo en verblijven bij de Lindenhof.
We gaan terug naar februari 1945. Lou van Lochem vertelt. Ik herinner me een en ander uit die tijd, maar bedenk dat ik toen nog maar 9 jaar oud was. Het zijn flarden uit mijn kinderjaren waarvan sommige plaatjes mij nog helder voor ogen staan. Mijn vader heeft zijn beleving van die periode, hij was toen 45 jaar oud, uitgeschreven in een manuscript.
Dit manuscript heb ik later bewerkt en uitgetypt. Het geeft een goed beeld van ons leven in die tijd. Flarden uit dit document van 36 pagina´s zijn ter illustratie cursief vermeld in dit interview.
Wij schrijven niet…..Niet om bekendheid te verwerven, ook niet om een literaire beroemdheid te worden. Wij schrijven om aan de vergetelheid te ontrukken, hoewel het niet licht uit onze vergetelheid zal worden weggevaagd.
Met mijn ouders, Ger en Annie woonde ik in Den Haag. Door de slag om De Schelde was Zuid-Holland in zuidelijke richting helemaal afgesloten door de Duitsers. We leden honger en mijn vader zag er slecht uit. Hij kreeg ziekteverlof en het plan was om naar een neef in Groningen te gaan. Ik zou bij een vriendje blijven maar later besloten mijn ouders toch om mij mee te nemen naar het noorden van Nederland.
Op zaterdagmorgen 17 februari 1945 vertrokken wij.
’s Morgens om 6 uur gingen wij van huis. ’t Was aardedonker en mistig. Een grillige motregen, die gelukkig niet doorzette, maakte ons huiverig en koud. Een koffer (reismand) en een tas, op mijn schouder, mijn vrouw een handtas en een city-bag, Lou droeg zijn rugzak. Toen gingen wij ons huis uit, Ch. de Bourbonplein te Den Haag in de steendonker. Boven ons werd een raam open geschoven en een stem riep “dag jongens, dag hoor, het beste en een goede reis hoor!” Het was de stem van tante Ko…… Geen enkele gedachte kwam in ons op, dat we nooit meer dat huis zouden betreden en dat wij voor het laatst de stem van tante gehoord hadden…..
Het werd een reis van een week met hindernissen zo beschrijft het manuscript. Lopend naar Voorburg, met paard en wagen naar Zoetermeer, weer een stuk lopen en vervolgens met een melkwagen naar Gouda. Lopend naar Haastrecht en de nacht doorgebracht in een schoollokaal op de vloer bedekt met stro. De volgende dag lopend naar Utrecht en door naar Den Dolder. Daar een overnachting bij een oom en tante. De volgende dag lukte het oom om na ettelijke pogingen een lift te regelen met een voedselauto naar Twello. Dat schoot lekker op. Mijn vader was niet bang en blufte om onderdak in een hotel te regelen.
“Halt. Wat doen jullie hier?” riep een Hauptmann van één of andere Duitse legerafdeling. “Ik heb autopech gehad en wij zoeken onderdak”. “Kan niet, mag niet in de open lucht. Vraag maar aan de Feldwebel.” Of ik nu moest vragen of wij onderdak kregen of dat het werkelijk waar is dat wij niet na acht uur in het open veld mochten zijn, dat wist ik niet. Ik besloot daarom tot het volgende. “Herr Feldwebel, der Hauptmann hat so eben gesagt, das wir ein hotel haben sollten.” “Die Hauptmann kan mij nog veel meer vertellen.” “Dienst is dienst en bevel is bevel!” “Vooruit dan, de Hauptmann beveelt en ik kan het uitvoeren.” Zo gingen wij met de Feldwebel voorop naar een klein hotelletje…….
“Dat beeld van die soldaat die voor ons stond, zie ik nog voor me”, zegt Lou.
Van Twello op een boerenwagen door naar Deventer. De volgende dag op een melkauto door naar Zwolle en nog dezelfde dag door op een vrachtauto naar Staphorst.
“Wij maakten onze opwachting bij de boer en werden in de “mooie” kamer gelaten. Een prachtstuk. Twee grote mahoniekasten geflankeerd door twee mahonie lijsten in koper gevat, schitterende voorbeelden van 17e eeuwse cultuur. Prachtige Delftse vazen er boven op…..Op de vloer van roodstenen tegels mooi wit zand. Ik dacht een ogenblik dat ik eeuwen terug leefde, in de tijd, dat onze beroemde schilders dergelijke interieurs op thans wereldberoemde doeken weergaven. Wij waren er stil van. Wij nuttigden onze boterhammen met thee en zowaar nog een stuk roggebrood voor onderweg mee. Vriendelijke mensen en ons oordeel over de Staphorsters had weer een gunstige wijziging ondergaan.
De tocht ging te voet door naar Meppel waar na veel vragen en zoeken een overnachtingsplek werd gevonden. De dag erna te voet naar Havelte en met een leeg turfschip door naar Smilde. Een overnachting in de bedstee bij een gastvrije boer, heerlijk eten en opnieuw met een schuit door naar Assen. Toen was het gezin van Lochem een week onderweg!
In hotel “Het Wapen van Drenthe” kon je kamers krijgen maar dat kon alleen op vertoon van een vergunning van de Duitse Wehrmacht. Daar had je het weer. Vergunning! Na een vermoeiende zoektocht belandde Lou met zijn ouders bij de familie Smit in Assen. Daar verbleven ze een week. Er werden contacten gelegd in de omgeving, op zoek naar een verblijfplek bij een boer. Misschien maar niet heel zeker was er een plek bij een boer in Grolloo. Meneer Smit, ene meneer de Groot en de vader van Lou gingen met z’n drieën te voet naar Grolloo.
De volgende morgen fris weertje, droog en vriezend. Gedrieën stapten wij er lustig op los. Anreepstraatweg daarna de weg naar Ekehaar.…… In café Schuring even een kop koffie nemen.…….. Langs allerlei paden en straatwegen kwamen wij in Amen en op de straatweg even voorbij Amen zagen wij heel in de verte het spitse torentje van Grolloo tussen het wazige geboomte.….. Hij (meneer de Groot) vertelde mij dat het bos links (huidige terrein van De Berenkuil, RD) eigendom van Servatius was, een gepensioneerde kantonrechter of zo iets, die daar tevens een landhuis bezat.……. Bij een splitsing van de weg zagen wij zo’n stenen paddenstoel: Grolloo 1km. Gelukkig dat was maar een kippestapje. Wat een idyllisch dorpje. Elk huis stond apart. Overal heggetjes langs de voortuinen. Eenvoudige huizen, groot dak, kleine vensters. De Groot bracht ons weldra bij zijn kennis, Boer genaamd….. Jans (de zoon RD) bood ons aan de weg te wijzen naar zijn Tante, vrouw Enting (de oma van Henk), die misschien bereid was om ons op te nemen, man, vrouw en zoontje……Weldra kwamen wij daaraan, maar troffen alleen de vrouw thuis, maar die durfde zonder “man” niet direct te beslissen. Hij was naar Rolde om het peerd om te ruilen. Om 2 uur zou hij terug zijn. Wij gingen weer terug…..Inmiddels was het tijd om boer Enting op te zoeken. De Groot adviseerde mij om mijn mond dicht te houden, want het moest kalm onder ogen gezien worden. Hij zou het wel even voor elkaar boksen. Gelukkig, de boer was “thuis”. Zou het lukken? Daar had je het weer die vraag. Boer was een eenvoudige kerel, die Drents sprak, waar ik geen woord van verstaan kon. Hij praatte over koeien en peerden, over swinen en koninen, maar waar het over moest gaan, de opneming van 3 hongerige mensen, dat was nog lang niet aan de beurt. Eindelijk kwam de Groot los. Hij wees op mij en vertelde wat er hand de was. “Zo”, antwoordde boer Enting “sjust, ja, ik hemme het er sjust over had mit mien vrouw, sja, wat za’k zeggen” en hij zweeg en keek naar zijn vrouw, die naar de weide tuurde alsof het haar niet aanging. Daar zat ik. Mocht ik het zelf maar zeggen……En weer begon het gesprek over het mirakels best peerd dat ie “ruild” had. Een monsterpeerd had ie nu. Wat kon mij dat beest schelen. Om ons ging het! En weer kwam het gesprek op ons drietjes en weer verzonk de boer in een somber stilzwijgen. Mijn hemel, wat moest ik beginnen! Zeg dan wat, man. Ik zat op hete kolen. En alle beloften ten spijt hield ik plotseling een vurig pleidooi……..Als een waterval stroomden de zinnen. Stuk voor stuk schilderde ik voor de toeschouwers onze toestand en ik herinner mij dat zij allen naar mij luisterden, geboeid en ik eindigde met er op te wijzen dat het beter was mensen in huis te hebben, waarvan men wist dat ze geen NSB-ers waren, dan straks van de Burgemeester aanzegging te krijgen dat zij verplicht waren NSB-ers op te nemen. Zij knikten van ja.

Toen zei de boer “kie’s mien vrouw het er de last van, ik nie,” Dat was 1-0. Vrouw Enting repliceerde, dat zij er eigenlijk niet voor ingericht was om 3 mensen op te nemen, maar zij had toch eigenlijk mitlieden met mie en ze most het dan maar doen. Zij zou menier even de kamer wijzen. Wat een geluk! Niemand kon weten wat een geluk dat voor ons betekende. Onderdak! Bij een boer! Ik kon wel schreeuwen.…
Tot zover het verhaal over het contact dat is ontstaan tussen de familie Enting en het gezin van Lochem. En als ik schrijf de familie Enting dan gaat het over Hendrik en Jobkien en hun zoon Jan (van toen een jaar of 14). In die tijd woonden zij aan de Amerweg 20 in het huis waar nu Cocky Zwiers en Leon Smit wonen.
Grolloo, zo vertelt Lou was een groot verschil met het westen. Daar was de oorlogsdrukte en in Drenthe zag je bijna geen Duitsers. Als Haagse jongen zat ik in Grolloo waar ik ook naar school ging. De school midden in het dorp was in gebruik bij de Duitsers, tijdelijk was de school in De Berenkuil, daar ging ik ook naar toe. In de pauzes was het voor mij lastig. Dan werd er alleen in het Drents gemurmeld en daar kon ik niets van verstaan.

In Grolloo ben ik nooit bang geweest. We zaten zo dicht bij Westerbork maar daarover werd nooit gesproken. Ik voelde mij beschermd door mijn ouders en dat was wel een verschil met als je alleen moest gaan, bijv omdat via de kerk ergens in het land een plekje voor je werd gevonden.
Die korte tijd in Grolloo is mij altijd bijgebleven, zoals brood en melk brengen naar de boer die op het land werkte. Wat ik ook zo bijzonder vond, was dat het vlees in de kamer aan de zolder hing. En dan die WC in huize Enting.
Wij brachten eerst nog eens visite in de koestal waar de “WC” gevestigd was. Een olielampje verschafte ons licht ……Die WC was heel eigenaardig. Zij was niet met een deur afgesloten en de dichtstbijzijnde koe kon je terwijl je daar zat met de hand over haar rug wrijven. Zij keek ons lodderig aan, blijkbaar onverschillig voor het vreemde bezoek. Zij maakte een rammelend geluid, veroorzaakt door de zwiepende staart, die vanwege het gevaar voor de WC-gangers met een touw aan een horizontaal gespannen ijzerdraad was vastgemaakt.
´s Avonds als het donker was, zaten we aan tafel bij de familie Enting, zo vervolgt Lou zijn verhaal. Jan pakte dan een fietswiel met een dynamo. Hij draaide het wiel met de hand en een klein lampje ging branden zodat we elkaar konden zien. En dan zongen we liedjes, zoals “Zeeman oh zeeman….”
12 april 1945: bevrijding van Grolloo
“en het mooiste is,” zei de boer, “je zult me niet geloven, maar er zitten Engelse parachutisten in de bossen bij Schoonloo.” “Hoor eens Enting, je kunt mij nog veel meer vertellen, maar zo vlug gaat het niet. Wat moeten ze hier met parachutisten doen. Deze streek is van heel weinig belang voor de algehele oorlogvoering” zo luchtte ik mijn militaire kennis. “Maar vraag het dan aan de melkrijder, die heeft ze gezien.” Ik deed wat gezegd was en inderdaad liet hij mij een Engelse “Player” (tabaksdoosje, RD) zien, die hij gekregen had…..

…..De buurman, Willem Boer kwam aanslenteren (woonde indertijd op Amerweg nr. 18 RD). “Niks te doen Willem?” vroeg ik. “Nee meneer” antwoordde hij “ ’t was te gevaarlijk daar op de weg naar Schoonloo. In de verte zag je een boerderij branden. Overal hoorde je schieten.” “Zeg, Willem, schei nou uit, het duurt nog wel een dagje, dan zal je wat beleven, geloof mij maar.” “Er moeten toch al tanks in Schoonloo zijn want Gommers heeft ze gezien.” “Geloof toch al die praatjes niet. ’t Zou mij niks verbazen als ze vanavond of vannacht hier zijn.” Ik lachte maar eens en klopte Willem op de rug. Plotseling greep hij mijn arm. “Maar daar gaat er een!” riep hij. Verdraaid, daar ging heel langzaam een kleine tank de loop van het kanon dreigend naar voren in de dorpsstraat. Ik holde erheen, gevolgd door mijn vrouw en Lou. Ik kon niet zo hard lopen op die klompen. De vrouwen schreeuwden en riepen de mannen en kinderen binnen. Ik hoorde onder het lopen vrouw Enting nog schreeuwen: Jan Enting, binnen blieven, hier komm’n!
Ik liep op de tank toe. Ik zag niemand erop. Daar ging het klepje open. Een zon gebrand gezicht onder een met netwerk overtrokken helm kwam eruit. “Are Germans here?” vroeg hij. Ik jubelde: “No sir except in the bushes of Rolde, 4 miles from here, patrouilles with dogs!” Hij lachte “OK” en een paar onverstaanbare klanken in een microfoon en toen kwamen de overige tanks stofwolken achterlatend. In een ommezien waren wij omringd door soldaten en het was een ogenblik om nooit te vergeten. Engels spreken!….. Wat een dag wat een dag. Op het erf aan de tuin van Reinders, de smid van het dorp, stonden al de wagens van een bepaald onderdeel al netjes gerangschikt en de soldaten zaten op de grond zich vermakend met wat banjomuziek. Wat een dag, wat een dag.
Mijn vader sprak een aardig woordje Engels, zo vertelt Lou. In die dagen fungeerde hij als tolk. Voor de soldaten (wat Canadezen bleken te zijn) informatie uit het dorp vertalen naar het Engels en voor de inwoners van Grolloo de teksten van de soldaten vertalen naar het Nederlands. Na 2 dagen in Grolloo vertrokken de soldaten op 14 april al weer in noordelijke richting, op weg naar Groningen. Duitsers hebben we in die dagen bijna niet gezien. Alleen die laatste dag werden er 4 Duitsers opgepakt. Ik zie dat nog, in een luxe auto werden ze afgevoerd, 2 voorop zo’n grote bumper en 2 achterin. Achterop stond een gewapende Canadese soldaat.
Mijn vader vond al snel werk in Assen en begin mei 1945 zijn wij uit Grolloo vertrokken naar een huis in Assen. Eind augustus ben ik met mijn vader en moeder teruggekeerd naar Den Haag, dat in de oorlog behoorlijk was gebombardeerd.
Wat betekent Drenthe voor u?
Het is een fijne provincie, ik kom er graag terug. Ik heb er zelfs over gedacht om er te gaan wonen, maar mijn vrouw wilde dat niet. In de vakanties heb ik voorkeur om naar Drenthe te gaan.
De kopjes gaan van tafel en tijd voor een borrel, aldus Henk. “Ik heb in de kelder nog een fles Grolloer Berenburg. Dit is de laatste fles, want deze is nergens meer te koop”. De boodschap is duidelijk, de fles hoeft niet leeg.
Het was niet alleen gezellig, maar ook een erg interessant gesprek. Wat een verhaal, een week onderweg om de honger te ontvluchten en dan een gastvrij en veilig plekje in Grolloo te vinden! Een stukje geschiedenis, dat intussen al ver achter ons ligt, maar ook goed dat dit verhaal bewaard blijft voor het nageslacht. Daarom is het zo mooi dat de vader van Lou zijn verhaal op papier heeft gezet. Als je het complete verhaal nog eens na wilt lezen, kijk dan op de website Old Grol: https://www.oldgrol.nl/tijdens/reis-naar-drenthe VRIJHEID daar gaat het om en mensen die de oorlogstijd hebben meegemaakt, kennen de diepere betekenis van dit woord.
