Wat is’t weer drok in Grol

Door Lukas Koops

Dorpsgenoot Henk Lanting schreef en zong ooit een liedje met de intrigerende regel ‘Wat is’t weer drok in Grol.’ Hij doelde met zijn liedtekst vooral op het grote aantal naaktrecreanten dat vertier zocht in en rond het water van zandafgraving De Moere even buiten het dorp. Afgelopen zomer heb ik nog wel eens aan dit liedje gedacht als er bij ons voor het huis op De Pol enkele malen sprake was van enige filevorming richting camping De Berenkuil. Het seizoen was weer begonnen, zoveel was duidelijk. Ik krijg na tientallen jaren aan De Pol gewoond te hebben nog altijd een goed gevoel als de colonne caravans in het weekend weer huiswaarts keert. Niet omdat ik last heb van de gasten van De Berenkuil. Helemaal niet. Nog nooit enige hinder van ondervonden. Nee, mijn goede gevoel zit in het feit dat de vakantiegasten weer weg moeten, omdat hun vrije dagen erop zitten en ik mag blijven. Een permanent vakantiegevoel aan De Pol in Grol.   

Een tijdje geleden las ik in de Volkskrant een stuk onder de titel ‘Drenthe aast op Chinese toerist.’ Als ik zoiets lees slaat de schrik me om het hart. In het artikel was de Coevorder wethouder Jan Zwiers aan het woord, tevens voorzitter van het Recreatieschap Drenthe. Hij kwam net terug uit de Chinese miljoenenstad Jiaxing, waar hij een Drentse ‘ambassade’ voor toerisme opende. Volgens Zwiers  kan de provincie zo een graantje meepikken van de Chinese toerist die weleens wat anders wil dan Amsterdam. ‘Grote steden hebben ze in China genoeg. Ze willen natuur, rust, ruimte en schone lucht,’ weet Zwiers. ‘Ze komen alleen op de door ons aangewezen plekken; het is even van ‘oe’ en ‘aa’ en dan gaan ze weer door naar de volgende hotspot.’ Bedoeling is blijkbaar om de nieuwe toeristen als een strak bijeengehouden kudde schapen zo snel mogelijk door Drenthe te drijven. Een wonderlijk fenomeen, dat toerisme. Opnieuw de wethouder: ‘We kunnen niet bestaan van Nederlandse toeristen die alleen maar door de natuur fietsen, er moet ook brood op de plank, zodat we de supermarkt in het dorp open kunnen houden en de infrastructuur onderhouden.’ 

Over infrastructuur gesproken; om de toerist te gerieven is de N34 al enige tijd geleden omgedoopt tot Hunebed Highway, herkenbaar aan fraai gefiguurzaagde bordjes in de berm in de stijl van Route 66 in Amerika. Het is letterlijk roofgoed. En om in deze sfeer te blijven; er is ook een Hunebed Highway Business Club. Uiteraard heeft deze club een website waarop o.a. staat dat de Hunebed Highway ‘een belevingsweg moet worden met een (inter)nationaal karakter’ en dat het ‘een weg moet worden waarvan inwoners een trots gevoel krijgen en bezoekers een vakantiegevoel.’ Een trots gevoel? Een vakantiegevoel? Ik moet eerlijk bekennen dat dit gevoel bij mij nog niet echt is doorgedrongen. Wat zich aan mij vooral opdringt zijn beelden van hordes met rolkoffers slepende toeristen in het centrum van Amsterdam, van een aan massatoerisme bezwijkend Venetië, van Giethoorn waar Chinezen voor files op het water zorgen en van nog veel meer prachtige plekken die bezwijken onder de steeds maar toenemende toeristische druk. Trots op een weg? Op een strook asfalt? Het moet niet gekker worden.  Drenthe heeft andere kwaliteiten om trots op te zijn. Ook in Grolloo en omgeving.